Exodus 25

1Toen sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij voor Mij een hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult gij Mijn hefoffer nemen.
 voor Mij Dat is, tot mijn dienst, tot mijn eer.
,
 hefoffer Dat is, een offer, wat men omhoog hief alsof men het God gaf of presenteerde. Hebreeuws, een heffing, of afzondering; als zijnde een gave afgezonderd van de rest en den Heere geheiligd.
,
 nemen Hij wil zeggen, dat zij een hefoffer nemen, en Mij geven.
,
 gij Mijn hefoffer nemen Gij Mozes en de mannen die Ik, Exo 24:1, bevolen heb op den berg te klimmen.
3Dit nu is het hefoffer, hetwelk gij van hen nemen zult: goud, en zilver, en koper;
 nemen zult Te weten, tot timmering van den tabernakel, en hetgeen er toe behoort.
4Als ook hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten haar.
 hemelsblauw, Door deze volgende stoffen versta men, zijde, katoen, wol, vlas of dergelijke.
,
 geitenhaar; Hiervan werd een deksel of sprei gemaakt over den tabernakel, Exo 26:7, Exo 26:13; en men moet hier zowel verstaan bokkenhaar als geitenhaar.
5En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen; en sittimhout;
 dassenvellen, Van deze vellen was het bovenste deksel des tabernakels gemaakt; Exo 26:14.
,
 sittimhout; Men houdt het er voor dat dit een soort van cederbomenhout is, niet onderworpen aan verrotting. Zie Isa 41:19, en Joe 3:18.
6Olie tot den luchter, specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen;
 Olie tot den luchter, Welke voor de luchters gebruikt werd om te branden, vs.37.
,
 specerijen ter zalfolie, Waarmede men de heilige dingen, als de tabernakel en wat daartoe behoorde, zalven moest, alsook de priesters zelven.
,
 tot roking welriekende specerijen; Anders, kostelijke kruiden tot reukwerk.
7Sardonixstenen, en vervullende stenen tot den efod, en tot den borstlap.
 vervullende stenen Dat is, die in hun kastjes ingezet werden, en die vervulden. Hebreeuws, stenen der vervullingen, of invullingen.
,
 efod, Dit wordt door sommigen overgezet lijfrok, zijnde het voornaamste en kostelijkste priesterlijke overkleed, waaraan de borstlap met de urim en thummim gehecht was.
,
 borstlap Deze was gemaakt van zijde, goud en kostelijke gesteenten, en bedekte de borst des hogepriesters.
8En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone.
 een heiligdom maken, Dat is, een heilige woning, die gewoonlijk de tabernakel genoemd wordt, en de plaats was waar men den openlijken godsdienst oefende, gelijk naderhand in den tempel van Salomo.
9Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken. 10Zo zullen zij een ark van sittimhout maken; twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte.
 zij een ark van sittimhout maken; Te weten, de timmerlieden.
,
 ellen en een halve zal haar lengte zijn, Zie Gen 6:15.
11En gij zult ze met louter goud overtrekken, van binnen en van buiten zult gij ze overtrekken; en gij zult op dezelve een gouden krans maken rondom heen.
 krans maken rondom heen Of, rand, lijst, kroon.
12En giet voor haar vier gouden ringen, en zet die aan haar vier hoeken, alzo dat twee ringen op de ene zijde derzelve zijn, en twee ringen op haar andere zijde.
 haar vier gouden ringen, Te weten, de ark.
,
 zet die aan haar vier hoeken, Hebreeuws, geef die.
13En maak handbomen van sittimhout, en overtrek ze met goud.
 handbomen van sittimhout, Anders, draagstokken.
14En steek de handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn, dat men de ark daarmede drage.
 steek de handbomen in de ringen, Er waren twee ringen aan de ene zijde, en twee aan de andere zijde der ark, waardoor men de handbomen stak.
,
 dat men de ark daarmede drage De Levieten, niemand anders, moesten de ark dragen op hun schouders; Num 7:9; 2Ch 35:3; zie ook 1Ch 13:7, 1Ch 13:10-11, en 1Ch 15:12, 1Ch 15:15.
15De draagbomen zullen in de ringen der ark zijn; zij zullen er niet uitgetogen worden. 16Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis, die Ik u geven zal.
 de getuigenis, Dat is, de twee stenen tafelen, waarop de tien geboden geschreven waren, zijnde een getuigenis van Gods wil, waarom de ark genoemd wordt de ark der getuigenis, vs.22, en elders dikwijls.
17Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; twee ellen en een halve zal deszelfs lengte zijn, en anderhalve el deszelfs breedte. 18Gij zult ook twee cherubim van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels.
 uit de beide einden des verzoendeksels Alsof Hij zeide, de cherubim zullen uit beide einden van den deksel uitgaan, òf daaruit als wassen, alzo dat de cherubim en het deksel uit één stuk moesten zijn, en niet in of aan elkander gezet of gesoldeerd zijn.
19En maak u een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den anderen cherub uit het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel zult gijlieden de cherubim maken, uit de beide einden van hetzelve. 20En de cherubim zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover elkander zijn; de aangezichten der cherubim zullen naar het verzoendeksel zijn.
 elkander zijn; Hebreeuws, de man zijnen nabuur.
21En gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben.
 nadat gij in de ark Opdat men naderhand de ark niet zou openen, beveelt God de HEERE, dat men het getuigenis in de ark legge, eer Hij beveelt dat men het deksel maken zal, vs.16.
,
 de getuigenis, Dat is, de tafelen des verbonds.
22En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubim, die op de ark der getuigenis zijn zullen, alles, wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. 23Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn.
 een tafel maken van sittimhout; Deze tafel stond in het heilige, dat is, in den tabernakel, voor het voorhangsel.
24En gij zult ze met louter goud overtrekken; gij zult ook een gouden krans daaraan maken, rondom heen. 25Gij zult ook een lijst rondom daaraan maken, een hand breed; en gij zult een gouden krans rondom derzelver lijst maken.
 ook een lijst rondom daaraan maken, Daaraan, te weten aan de tafel. Hebreeuws, haar.
26Ook zult gij vier gouden ringen daaraan maken; en gij zult de ringen zetten aan de vier hoeken, die aan derzelver vier voeten zijn zullen. 27Tegenover de lijst zullen de ringen zijn, tot plaatsen voor de handbomen, om de tafel te dragen.
 tot plaatsen voor de handbomen, Hebreeuws, tot huizen.
28Deze handbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult dezelve met goud overtrekken; en de tafel zal daaraan gedragen worden. 29Gij zult ook maken haar schotelen, en haar rookschalen, en haar platelen, en haar kroezen (met welke zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken.
 haar Te weten, der tafel.
,
 schotelen, Er waren twaalf schotels, naar het getal der toonbroden; Lev 24:5.
,
 rookschalen, Het Hebreeuwse woord betekent allerlei holligheid, of vaten die hol zijn, gelijk een palm van de hand. Deze vaten dienden om reukwerk in te doen; zie Lev 24:7.
,
 platelen, Versta, dekschotels, of dekplattelen, gelijk zij genoemd worden, Num 4:7. Hebreeuws, plattelen der dekkingen, of, der besprengingen.
,
 kroezen Anders, bezemen; dienende om de tafel te reinigen.
,
 zij bedekt zal worden); Te weten de tafel, die met al deze vaten toegericht zou worden.
30En gij zult op deze tafel altijd het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen.
 het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen Deze broden lagen een weeklang op deze tafel: zij werden op elken sabbat verwisseld, Lev 24:8. Hebreeuws, brood des aangezichts; omdat zij voor het aangezicht des Heeren lagen.
31Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht, en zijn rietjes; zijn schaaltjes, zijn knopen, en zijn bloemen zullen uit hem zijn.
 Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, Dat is, het zal geen gegoten of gesoldeerd werk zijn, maar het zal met den hamer uit één stuk, of klomp, geslagen worden. Deze kandelaar was een talent zwaar, vs.39.
,
 rietjes; Dat is, armen, of takken; alzo ook in het volgende.
,
 zullen uit hem zijn Zie de aantekeningen op vs.40.
32En zes rieten zullen uit zijn zijden uitgaan; drie rieten des kandelaars uit zijn ene zijde, en drie rieten des kandelaars uit zijn andere zijde. 33In het ene riet zullen drie schaaltjes zijn, gelijk amandelnoten, een knoop en een bloem; en drie schaaltjes, gelijk amandelnoten in een ander riet, een knoop en een bloem; alzo zullen die zes rieten zijn, die uit den kandelaar gaan.
 gelijk amandelnoten, Dat is, hebbende den vorm of de gedaante van amandelnoten.
,
 in een ander riet, Dat is, al deze zes rieten zullen elkander gelijk zijn, gelijk vs.35, verklaard wordt.
34Maar aan den kandelaar zelven zullen vier schaaltjes zijn, gelijk amandelnoten, met zijn knopen, en met zijn bloemen.
 aan den kandelaar zelven Dat is, aan den stam des luchters.
35En daar zal een knoop zijn onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; alzo zal het zijn met de zes rieten, die uit den kandelaar uitgaan.
 uitgaande Dit wordt hier bijgevoegd, uit het einde van het vers.
,
 denzelven uitgaande; Te weten, kandelaar.
36Hun knopen en hun rieten zullen uit hem zijn; het zal altemaal een enig dicht werk van louter goud zijn. 37Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken, en doen lichten aan zijn zijden.
 Gij zult hem ook zeven lampen maken, Hebreeuws, gij zult ook zijn zeven lampen maken.
,
 aansteken, Hebreeuws, doen opgaan.
,
 aan zijn zijden Of tegen hem over. Hebreeuws, op de zijden zijner aangezichten.
38Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. 39Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap.
 een talent louter goud Of, centenaar; versta een centenaar des heiligdoms, houdende honderd vijf en twintig pond gouds; want een centenaar woog drie duizend sikkelen, [gelijk af te nemen is uit Exo 38:25-26 ] , welke de voorschreven som uitbrengen, [hoewel anderen menen dat het slechts honderd en twintig pong gewogen heeft]. Aangaande den burgerlijken centenaar, dien houdt men omtrent half zoveel geweest te zijn.
40Zie dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is.
 Zie dan toe, Er staat Exo 39:43, dat Mozes dit alles naarstig heeft onderhouden.
,
 voorbeeld, Dat is, patroon, model, gelijkenis.
Copyright information for DutSVVA